|
Het
schilderij
Vers 2
Jubel voor God, onze sterkte, juich voor de God van
Jakob,
In de achtergrond zien we een juichende vrouw, in de handen
klappen, ze weet waar ze het moet zoeken.
Vers 8a
Riep je om hulp, ik redde uit de nood en gaf
antwoord uit het duister van
de donder
Vers 11b
open wijd je mond, ik zal hem vullen.”
God zegen dale op je neer, God antwoordt in het duister van de
donder. (Links onder)
Vers 17
Maar Israël zou hij voeden met de edelste
tarwe–
ja, jou zou ik spijzigen met honing uit de rots.’
In de voorgrond tarwe, brood en honing
|
|
|
Jesaja 55:2
Waarom geld betalen voor iets dat geen brood is,
je loon besteden aan wat niet verzadigen kan?
Luister aandachtig naar mij,
en je zult ruimschoots te eten hebben
en genieten van een overvloedig maal.
Efeziërs 3:20
Aan hem die door de kracht die in ons werkt bij machte is
oneindig veel meer te doen
dan wij vragen of denken, |
|
|
Psalm 81
(onberijmde versie)
Voor de koorleider. Op de wijs van De Gatitische. Van Asaf.
Jubel voor God, onze
sterkte,
juich voor de God van Jakob,
zing een lied en sla de tamboerijn,
speel op de harp en de lieflijke lier,
blaas op de ramshoorn bij nieuwe maan
en bij volle maan voor onze feestdag,
want dat is een
opdracht aan Israël,
een voorschrift van Jakobs God.
Daartoe verplichtte hij Jozef,
toen hij optrok tegen Egypte.
Onvermoede woorden hoor ik zeggen:
‘Ik nam de last van je schouder,
je hand raakte geen draagkorf meer aan.
Riep je om hulp, ik redde uit de nood
en gaf antwoord uit het duister van de donder.
Ik stelde je op de proef bij het water van Meriba: sela
“Hoor, mijn volk, ik
moet je vermanen,
Israël, luister naar mij.
Laat geen andere god bij je toe,
buig je niet voor een vreemde god,
ik ben de HEER, je God,
die je wegleidde uit Egypte–
open wijd je mond, ik zal hem vullen.”
Maar mijn volk
luisterde niet,
Israël wilde niet van mij weten.
Toen liet ik hen begaan,
koppig volgden zij hun eigen inzicht.
Ach, wilde mijn volk
maar horen,
wilde Israël mijn wegen maar volgen.
Spoedig zou ik zijn vijanden vernederen,
zou mijn hand zich keren tegen zijn belagers.
Wie de HEER haten, zouden kruipen voor zijn volk,
dat zou voor altijd hun lot zijn.
Maar Israël zou hij voeden met de edelste tarwe –
ja, jou zou ik spijzigen met honing uit de rots.’ |
|