1 Als de HEER het huis
niet bouwt,
vergeefs zwoegen de bouwers;
als de HEER de stad niet
bewaakt,
vergeefs doet de wachter zijn ronde.
2 Vergeefs is het
dat je vroeg opstaat,
je laat te ruste legt,
je aftobt voor wat brood –
hij geeft het zijn lieveling in de slaap.
3 Kinderen zijn
een geschenk van de HEER,
de vrucht van de schoot is een beloning van God.
4 Als pijlen in de hand van een schutter,
zo zijn kinderen, verwekt in je jeugd.
5 Gelukkig de man
wiens koker is gevuld
met pijlen zoals zij.
Hij staat niet te schande
als hij zijn vijanden aanklaagt in de poort. |